Ik heb altijd geleerd dat je moet kijken naar de wind. Waar de wind vandaan komt, bepaalt waar je naartoe gaat. Als je een lange wandeling maakt, dan begin je met wind tegen. Als je dan terug moet dan heb je tenminste de wind in je rug. Dat scheelt. Of tenminste, dat zeggen ze. Dus als ik vertrek, dan kijk ik altijd waar de wind vandaan komt en daar baseer ik mijn rondje op. Ook bij het hardlopen. Tenminste, tot vandaag.
Toen ik vanochtend onderweg terug was, begon ik me ineens af te vragen hoe wijs die wijsheid eigenlijk is. Ik was vertrokken met een aardige wind tegen. Niks mis mee. Ik liep lekker onder een blauwe lucht naar de zon toe. Overal staan bomen in bloei, dus ik was tevreden.
Het lopen ging ook best lekker. Ik merk wel, dat het lastiger wordt om mezelf rustig te houden. Ik wil sneller en ik wil mezelf ook wel weer wat forceren. Omdat ik dan het gevoel heb dat ik voor uit ga. Dus af en toe moet ik bewust de rem er op zetten en mezelf een beetje laten afkoelen, anders maak ik mijn rondje niet op een goede manier af.
De laatste kilometer had ik de wind achter. Precies volgens het boekje. Maar het lopen werd er eigenlijk alleen maar zwaarder door. De zon scheen wel op mijn rug en nu was de wind ook nog weg. Het was gewoon heet. Dat maakte het lopen er voor mij niet makkelijker op.
Misschien moet ik die wijsheid wel wat bij gaan stellen. Je moet vertrekken met de wind tegen, tenzij het strak blauw en zonnig is. Dan kun je beter met de wind in de rug starten en tegenwind hebben op de terugweg, zodat je in ieder geval niet oververhit aan de finish komt.